zondag 3 april 2016

Welcome to the jungle

Het was weer eens zo laat. Ik moest een paar boodschappen doen. Omdat ik daar weinig tijd voor had en dus niet langs de bakker, de slager, de groenteman en de drogist wilde, verkoos ik de supermarkt. Elke keer als ik daar binnenkom walg ik al bij de deur van de winkel en van mijzelf. Als de deuren zich openen komt er een oorverdovend gepiep mij tegemoet. Dat blijkt later bij de kassa´s vandaan te komen. Ik heb geen idee waarom dat moet piepen, die meisjes horen het al lang niet meer en piepen meer niet dan wel is mijn idee. Ik kies een winkelwagen uit. Ik neem altijd een wagen uit de kortste rij. Hier zijn de mensen nogal lui en drukken bij het weggaan altijd hun kar achteraan de langste rij. Het resultaat is dan één extreem lange rij en één klein rijtje met twee of drie wagens die dan nooit gekozen worden. Dat vind ik zielig, dus ik neem altijd zo´n wagen uit de kortste rij. Met mijn wagen moet ik eerst door een automatisch klaphek, waarvan ik het nut nooit heb begrepen. Je kan alleen heen en niet terug, dat snap ik nog. Maar als ik wat wil stelen valt het minder op om gewoon langs de servicebalie de rij te passeren en naar buiten te lopen, dan tegen het verkeer in gaan met een volle kar. Deze hekken mogen mij blijkbaar nooit ,want ze gaan nooit echt open, waardoor ik mijn wagen er als een stormram doorheen moet duwen. Dat moet sowieso met de gemiddelde winkelwagen, want de wielen zwenken wel, maar nooit in de richting die ik wil.
Eenmaal binnen wordt de ergernis met elke stap iets groter. Moeder met kleine kinderen die geen idee hebben dat ze kinderen hebben die later worden teruggeroepen met namen als schattebout, lieverdje of prinsesje. Ik verkies voor dit soort kinderen meer namen als etterbuil, kutkind of kom-hier-of-ik-laat-je-postnataal-aborteren. Dat laatste zou overigens best in onze wetgeving opgenomen mogen worden.

Dan baan ik mij een weg tussen een wirwar van wagens, waarvan het voor mij een raadsel is hoe iedereen altijd zijn eigen wagen weer terug weet te vinden. Het ergste zijn nog de mensen die links hun wagen parkeren om ernaast iets te gaan zoeken in het rechter schap.
Eerst zoek ik iets van groente. Ik wil gewoon sla. Nu schijnt het tegenwoordig normaal te zijn dat je dan moet kiezen uit ongeveer twintig verschillende soorten sla. En elke soort is dan onderverdeeld in subcategorieën als recht, krom, rood, groen, biologisch. Biologisch, een krop sla groeit gewoon, dat is van zichzelf dus al biologisch. Een waardeloze term dus om mij gewoon meer geld uit mijn zak te troggelen. Ik kies gewoon het goedkoopste dat ik kan vinden en zoek zo nog wat meer groenten uit.
Dan bij de vleesafdeling een stukje kip zien te bemachtigen. Nu heb ik wel eens gehoord van plofkippen, maar ik kan dat niet zien aan de verpakking. Overigens mag een kip van mij best ploffen, zolang het maar niet op mijn bord is. Ook hier maar weer het goedkoopste onderuit het schap vissen en gauw verder. Als ik langs de eieren loop zie ik dat er tegenwoordig alleen nog scharreleieren te krijgen zijn in de supermarkt. En deze dingen bestaan niet. Een ei scharrelt niet. Een kip scharrelt. Het zou dan dus ook een scharrelkipei moeten heten. Laat ik de vrije uitloopeieren nog maar even buiten beschouwing. Allemaal termen bedacht om het duurder te maken. Ik vervolg mijn weg tussen de vervelende kinderen , babbelende moeders en trage bejaarden en zie dan een koffiemachine staan. Ik vraag me werkelijk af wie er voor de lol in de supermarkt koffie gaat drinken. Het is gratis, maar het is wel op de meest verschrikkelijke plek die je kan bedenken. Het bankje ertegenover zit vol. Ondertussen pak ik mijn laatste boodschappen bij elkaar en zoek de verkeerde rij bij de kassa. Ik heb altijd de verkeerde rij. Of er is iemand voor me die wil pinnen , maar dat nog nooit gedaan heeft. Of er zit een meisje die voor het eerst een kassa ziet. Het zit altijd tegen. Ik hoop altijd dat er ergens anders een kassa open gaat, want dan vluchten alle mensen voor mij, en uit alle andere rijen gauw naar die kassa. Ik blijf altijd staan en ben dan snel aan de beurt.

Als het meisje aan de kassa al mijn producten langs haar piep-apparaat heeft gehaald kijkt ze mij vriendelijk aan en zegt:”Dat is dan dertien euro tien, meneer”. Ik wil wel afdingen, maar wil dat het arme kind niet aandoen. Ik geef vijftien euro en vraag : “Wil je er tien cent bij?” Domme vraag. Het antwoord luidt steevast: “Nee hoor, het gaat zo ook wel”. Dan kan ik dus tien minuten gaan wachten tot dit rekenwonder één euro negentig bij elkaar heeft gepuzzeld. En dan moet ik mij nog door een mondelinge enquête worstelen of ik welke zegels en welke miles en welke moestuin of welke onzin dan ook wil. En dan pas geef ik haar mijn statiegeldbon. Dat doe ik altijd, want zo heb ik altijd wat kleingeld in de zak. Geërgerd pakt ze het aan en geeft me mijn vijftig cent.

Ik probeer buiten te komen. Als ik een paadje heb weten te vinden tussen de mensen die bij het in- en uitgaan elkaar tegenkomen en dan midden in het looppad een gesprek gaan voeren, komt mijn grootste ergernis. De dranghekken om de voetbalplaatjes scorende kinderen achter te houden. Je zou die hekken buiten neer moeten zetten, zodat die kinderen blijven waar ze horen, namelijk buiten. Nog beter is om het woord korter te maken. Geef ze geen voetbalplaatjes, maar een voetbal en laat ze lekker buiten spelen.

De deur gaat open en eindelijk komt me weer wat frisse lucht tegemoet.  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten